De generatie van onze ouders had het lekker voor elkaar. Niet alleen was het aanbod aan opleidingen overzichtelijk en bestond FOMO nog niet, maar ook over beeldschermtijd hoefde je niet na te denken. Er was 1 tv in huis die alleen op zaterdagavond aanging om met het hele gezin naar iets als ‘Te land, ter zee en in de lucht’ te kijken. Dat is nu wel anders.
Beeldschermtijd
Ons leven wordt al jaren gedomineerd door schermen. Voor veel gezinnen begon het met de tv, waarna later een computer in het huishouden kwam en tegenwoordig loopt vrijwel iedereen rond met een smartphone. De echte enthousiastelingen dragen daarbij zelfs een slim horloge om de pols. Nederland zou Nederland niet zijn als we niet een regeltje zouden verzinnen om met deze toename van schermen om te kunnen gaan. Vanaf de jaren ’00 mochten kinderen daarom maximaal 2 uur per dag naar een beeldscherm turen.
Pubers en tieners werden buiten beschouwing gelaten, want die zijn verantwoordelijk voor hun eigen gedragingen. Deze conclusie werd voor waarheid aangenomen tot een onderzoek uit 2009 stelde dat juist deze groep gebaat is bij heldere richtlijnen omtrent ‘schermetiquette’. De alarmerende studie stelde dat tieners die dagelijks langer dan drie uur naar hun tv, laptop en tablet tuurden meer kans hadden om depressief te worden. Bovendien kampte deze groep vaker met lichamelijke klachten, zoals overgewicht.
Lange tijd werden deze gevolgen voor waarheid aangenomen, totdat een grootschalig onderzoek, uitgevoerd tussen 2011 en 2012, roet in het eten gooide. Aan de hand van een enquête onder ruim 1 miljoen Amerikaanse kinderen en tieners werd namelijk geconcludeerd dat er geen duidelijk verband is tussen de mentale gezondheid van kinderen en de hoeveelheid schermtijd. Zogenoemde mediapedagogen gingen aan de haal met deze conclusie door vooral de voordelen van alle entertainmentopties uit te lichten. Kinderen zouden een hoop kunnen leren van YouTube, met Wikipedia alles opzoeken en bovendien Facetimen met opa & oma in Frankrijk.
Waarom juist tieners risico lopen
Het meest recente onderzoek naar beeldschermtijd gooit echter wederom roet in het eten. Psycholoog Jean Twenge werd wereldwijd bekend met haar boek iGen, waarin ze vertelt over hoe de huidige generatie jongeren gevormd wordt door alle technologie om hen heen. In haar onlangs gepubliceerde wetenschappelijk onderzoek bekeek ze welke invloed beeldschermtijd heeft op de mentale gezondheid van adolescenten en kinderen.
De psychologe heeft vooral kritiek op de methoden van het grootschalige onderzoek uit 2011 en 2012. Deze zijn volgens haar namelijk veel te beperkt. Er werden bijvoorbeeld slechts vier indicatoren gebruikt om te kijken of er een verband is tussen psychische gezondheid en de hoeveelheid beeldschermtijd: hoeveel affectie toont iemand, hoe vaak lacht iemand, hoeveel interesse toont iemand in leeftijdsgenoten en hoe weerbaar is iemand?
Hierop voerde de US Census Bureau, de Amerikaanse versie van ons CBS, in 2016 een nieuw grootschalig onderzoek onder Amerikaanse kinderen en tieners uit, maar dit keer met 19 indicatoren. Op basis van deze resultaten concludeert Twenge dat er wel degelijk een verband is tussen schermtijd en psychische gezondheid.
Sterker nog: adolescenten die dagelijks excessief veel tijd besteden aan het kijken naar beeldschermen scoorden op maar liefst 18 van 19 punten slechter dan leeftijdsgenoten met een meer behouden schermtijd. De ‘verslaafde’ kinderen waren onder meer minder geïnteresseerd, hadden moeite met mensen aanspreken en vonden het lastig om taken af te ronden. Bovendien had deze groep maar liefst twee keer zoveel kans om gediagnosticeerd te worden met depressie.
5 uur per dag
En dit is precies waar volgens Twenge de schoen wringt. Beeldschermtijd zou vooral sociale skills tenietdoen en het gevoel van eenzaamheid vergroten, met een grotere kans op depressie als gevolg. Nederlandse jongeren besteden over het algemeen immers maar liefst 5 uur per dag aan het kijken naar beeldschermen, inclusief ondergetekende. Waarschijnlijk geldt het ook voor jou: tel alle Insta-stories, YouTube-filmpjes en WhatsApp-gesprekken maar eens bij elkaar op en je komt zo aan 5 uur. Eerlijk gezegd vind ik het aantal nog mee vallen.
Wel zit er verschil in de manier waarop respondenten de gevolgen van hun beeldschermtijd ervaren. Volgens Twenge krijgen tieners sneller last van psychische problemen dan jonge kinderen, omdat zij in een meer vormende leeftijdsfase zitten. Mensen tussen de 12 en 20 jaar oud zijn bezig met het ontwikkelen van een identiteit, bepalende vrienden maken en zetten de eerste stappen naar volwassenheid.
Jongere kinderen zijn daar doorgaans niet mee bezig. Zij besteden meer tijd aan het spelen van games, kijken van filmpjes en experimenteren met tablets en smartphones. Tieners daarentegen gebruiken hun smartphones en laptops voor social media en contact onderhouden met anderen. Dit sociale aspect houdt verband met de negatieve gevolgen van schermtijd. ‘Daarom lopen tieners, en dus niet jonge kinderen, het meeste risico bij veel beeldschermtijd’, zo zegt Twenge.
Kip/ei-verhaal
Er valt echter niet onomstotelijk vast te stellen of veel kijken naar beeldschermen zorgt voor mentale problemen als depressie, of andersom. Met andere woorden: het onderzoek is correlatief. Twenge: ‘We weten niet of iemand die depressief is juist vaker op zijn telefoon kijkt, of dat je depressief wordt omdat je zoveel op je scherm kijkt.’
Hoe dan ook, waarschijnlijk wordt niemand gelukkig van 8 uur per dag kijken naar het leven van anderen op Instagram. Alhoewel het lastig is om specifiek aan te geven hoe lang je per dag naar je telefoon en computer zou mogen maken, is het volgens Twenge daarom wel nuttig om hier over na te denken. ‘Ouders hebben helder advies nodig, en specifieke maximum beeldschermtijden bieden daarvoor uitkomst.’
2 uur per dag zou voldoende moeten zijn om wel de voordelen van technologie mee te pakken, maar niet de nadelen. ‘Met dit aantal kunnen tieners plannen maken met vrienden, leerzame video’s bekijken en contacten onderhouden met familie zonder dat het ten koste gaat slaap, face-to-face contact en sport’, zo besluit Twenge.